MSCAR studie
De impact van carnosine loading en revalidatie therapie op spier karakteristieken en uithoudingscapaciteit in Multiple Sclerose
Hoofdonderzoeker: prof. dr. Bert Op't Eijnde, Verantwoordelijk onderzoeker: Charly Keytsman
Carnosine (β-alynyl-L-histidine) wordt in hoge concentraties teruggevonden in de skeletspieren van zoogdieren. Fysiologisch gezien speelt carnosine een rol in de spier contractie (Ca ++ huishouden), bufferen van spier pH ten gevolge van oefening-geïnduceerde acidose, mitochondriële respiratie en bescherming tegen oefening-geïnduceerde oxidatieve stress. Hoog (of verhoogde) spier carnosine inhoud kan dus voordelig zijn om de contractiele eigenschappen van spieren en/of myocellulaire energievoorziening tijdens de training interventie te verbeteren. Skeletspier carnosine synthese wordt hoofdzakelijk bepaald door β-alanine beschikbaarheid. In diverse knaagdieren ziektemodellen en gezonde vrijwilligers is met succes aangetoond dat een exogene (dieet, 2-6g/d, 4-10w) inname van β-alanine de spiercarnosine concentraties verhoogt (+80%, carnosine lading). In ongetrainde en verouderde personen is recentelijk aangetoond dat β-alanine supplementatie het maximale vermogen (+13-30%) met name tijdens sportregimes die 1-4 min. duurden verbeterde. Daardoor dat β-alanine snel een populaire ergogeen middel aan het worden is in de (klinische) oefening/sport gemeenschap.
Recentelijk hebben wij gevonden dat de skeletspier carnosine gehalte in EAE ratten (een dier MS model) en bij MS patiënten (~ 20) verminderd (~ 60%) was. Daarom kan een carnosine behandeling bij MS patiënten een nieuwe aanpak zijn voor een verdere verbetering van de oefening revalidatie therapie bij MS. β-alanine en carnosine supplementatie in EAE diermodel ondersteunen het gunstige effect van carnosine supplementatie op spier-carnosine concentraties en het ziekteverloop van deze EAE dieren.
Echter, de carnosine loading potentieel van β-alanine supplementatie bij MS patiënten, evenals de bijbehorende (therapeutische) effecten op spier- contractiele werking en cellulaire respiratie bij deze patiënten, is nog niet onderzocht.